Logo Joop
De opiniesite van BNNVARA met actueel nieuws en uitgesproken meningen

De Gelukszoeker

  •  
02-09-2015
  •  
leestijd 5 minuten
  •  
zee300
Een meisje vlucht, samen met haar moeder en broertjes. Na dagen reizen, te voet en per bus, komen ze aan bij de zee
Stevig houdt de tienjarige Amaani zich vast aan haar moeder. Op haar schoot heeft ze haar kleine broertje. Twee andere broertjes zitten huilend bij moeder op schoot. Ze hebben honger. Het is druk, de ruimte is afgeladen. Mensen huilen, schreeuwen, maken ruzie. Hier en daar verstaat Amaani wat er wordt gezegd, maar het merendeel is in talen die ze niet begrijpt. Naast Amaani zit een man, jonger dan haar moeder, maar een stuk ouder dan zij zelf. Zijn bezwete lijf schuurt tegen het hare. Hij kermt onophoudelijk. Zijn blote tenen zijn ernstig vergroeid en onder zijn vuile hemd is een minstens zo vuil verband zichtbaar. Ze wil er niet naar kijken, ze wil niet naar de mensen om haar heen luisteren. Ze probeert zich te concentreren op het geluid van klotsend water een paar centimeter achter haar. Het lukt niet.
Amaani wil ook huilen, maar ze doet het niet. Ze heeft genoeg gehuild. Toen de auto’s het dorp in kwamen rijden en er vreemde mannen bij hen naar binnen stormden, huilde ze. Toen ze hardhandig op de grond gesmeten werd, haar kleren werden afgerukt en meerdere mannen haar pijn deden, huilde ze. Toen ze daarna aan haar haren meegesleurd werd naar het veld waar alle mannen uit het dorp bijeengebracht waren, huilde ze. En toen ze gedwongen moest toekijken hoe haar vader werd doodgeschoten, huilde ze ook. Nu wil ze niet meer. Kan ze niet meer.
De vlucht Familieleden en dorpsgenoten hadden geregeld dat Amaani en haar familie het dorp konden verlaten. In het holst van de nacht werd ze uit bed gehaald. Ze moest haar middelste broertje dragen, haar moeder had de kleinste in een draagzak en tilde de oudste zoveel als zij kon. Eerst liepen ze, dagenlang. In het begin met slechts een paar mensen, maar onderweg werd de groep groter en groter. Vaak zwegen ze, maar er braken ook ruzies uit. Dan werd er gevochten. Soms drong iemand, een leider, zich op aan haar moeder. Eenmaal sprong Amaani ertussen. Hierop pakten de mannen haar en raakten haar overal aan. Daarna werd ze zo hard geslagen dat haar moeder haar verbood zich nog eens met de volwassenen te bemoeien. Na een tijdje hoefden ze niet meer steeds te lopen en waren er hele afstanden die ze per bus konden afleggen. Als het even kon keek Amaani uit het raam.
Uiteindelijk kwamen ze bij de zee. Wat er precies gaande was, wist Amaani niet, maar ze merkte dat de mensen zenuwachtig waren. Ook de leiders. Een paar dagen lang moesten ze zich schuil houden. Zo nu en dan kregen ze een paar kleine flesjes water die ze met heel veel mensen moesten delen. Soms was het flesje leeg als zij het in handen kreeg. En toen kwam de boot. Mensen buitelden over elkaar heen om er op te komen, maar eenmaal aan boord werd iedereen naar een eigen plek gedirigeerd. ‘Bekken dicht,’ werd hen toegesnauwd.
De overtocht De boot is klein. Ze moesten er met honderden tegelijk op. Een deel werd bevolen boven te blijven, het grootste deel moest onder in het ruim gaan zitten. Ook Amaani. Er zijn geen ramen en er is weinig licht. Er is vooral warmte, gehuil en stank. De stank wordt almaar erger en ze kan er niet aan wennen. Zelf stinkt ze ook en ze schaamt zich. Ze kan nergens anders haar behoefte doen dan waar ze zit. Ze weet dat voor haar moeder hetzelfde geldt, dat doet haar pijn. En boven alles uit is er het constante geluid van de dieselmotor, het klotsende water en het gehuil van haar kleine broertjes. Anderhalve dag is Amaani nu aan boord. Het stelt niks voor vergeleken met de tijd die ze al van huis is, maar het voelt als een eeuwigheid. Alles doet pijn, alles plakt. Ze is moe en bang.
Opeens is er stilte. De dieselmotoren zwijgen, het water klotst niet langer, maar kabbelt. Het gejammer van de honderden mensen om haar heen stopt en maakt plaats voor zenuwachtig gefluister. Het gefluister wordt luider en gaat over in nerveus praten. Luider en luider. Er wordt geschreeuwd. Ze verstaat niet alles, maar het is genoeg om te weten dat er iets mis is. Dan voelt ze het zelf ook. Water, aan haar voeten, achter haar. Mensen staan op, buitelen over elkaar heen, proberen de smalle trap naar het dek te bereiken. Amaani’s moeder tilt de twee broertjes op en schreeuwt dat ze mee moet komen. Amaani klemt het derde broertje stevig tegen zich aan en probeert op te staan. Het lukt niet meteen, maar de man die al die tijd naast haar zat trekt hen omhoog en duwt hen naar voren. Meerdere keren krijgt ze een elleboog of knie op haar hoofd of lijf en valt ze. Steeds is daar weer die man die haar omhoog hijst. Haar moeder ziet ze niet meer. De lamp is uit, het is bijna helemaal donker en overal klinkt geschreeuw. Haar broertje valt, ze grijpt naar hem, maar ze wordt naar voren gevoerd en kan niet meer terug. Ze is niet sterk genoeg.
Van kwaad naar erger Amaani bereikt het dek. Het is donker, ze voelt de wind op haar gezicht. De frisse lucht is geen bevrijding. Ze roept om haar moeder en wil terug naar beneden voor haar broertje. De boot piept en kraakt en beweegt alle kanten op. Amaani kan haar evenwicht niet bewaren en valt. Dit keer is er niemand om haar op te rapen. Ze probeert op te staan, maar voeten haasten zich over haar heen. Ze blijft liggen en bedekt haar hoofd met haar handen. Ze hoort het doffe plonzen van mensen die overboord gaan. Sommigen springen, anderen glijden, iedereen schreeuwt. De boot helt en Amaani glijdt weg, botsend tegen andere mensen die proberen te rennen of ook wegglijden. Dan de harde reling. Ze klampt zich vast, haar voeten worden nat. Ze weet dat ze in het water hangt. Alles zegt haar dat ze niet los mag laten. Nooit loslaten. Ze roept weer om haar moeder. Steeds harder, steeds meer als het kleine meisje dat ze al een tijdje niet meer was.
Zonder dat ze er erg in heeft laat ze los. Echt zwemmen kan ze niet, dat heeft ze nooit geleerd, ze kan zich drijvende houden. Maar nu niet. Om haar heen kolkt het water en om haar heen vallen mensen in het water. Amaani gaat kopje onder en komt dan weer boven, om weer kopje onder te gaan. Ze hapt naar lucht, hoest, probeert zich vast te grijpen aan dingen die er niet zijn. Ze voelt een hand in haar nek, iemand probeert haar te grijpen. Ze roept om haar moeder. Er is weer geen antwoord en de hand laat los. Ze probeert te zwemmen, maar haar lijf wil niet. Nog eenmaal opent ze haar mond en haalt diep adem om haar moeder te roepen. Dan gaat ze opnieuw kopje onder. Dieper, dieper. In de verte zijn de lichten van de kust te zien. Een kust ver van huis, waar ze eindelijk veilig kan zijn. Wanneer Amaani weer boven is, valt er geen adem meer te halen.
Dit verhaal verscheen eerder op hard//hoofd cc-beeld: Nikos Patsiouris

Meer over:

opinie, wereld
Delen:

Praat mee

onze spelregels.

avatar
0/1500
Bedankt voor je reactie! De redactie controleert of je bericht voldoet aan de spelregels. Het kan even duren voordat het zichtbaar is.