Logo Joop
De opiniesite van BNNVARA met actueel nieuws en uitgesproken meningen

Democratie moet op de schop

  •  
11-02-2013
  •  
leestijd 8 minuten
  •  
67 keer bekeken
  •  
BNNVARA fallback image
Politieke bestuurders schieten simpelweg tekort in het organiseren van de samenleving
Mark Rutte en Diederik Samsom zijn twee epigonen van de moderniteit. Zij geloven heilig in de vooruitgang en de centrale rol die de overheid daarbij inneemt. Hun hoop ligt bij de kracht van technocratische pacificatie: dat een pakket aan maatregelen ons land er weer bovenop zal helpen. Zoals Rutte deze week monter vaststelde tijdens zijn persconferentie na de Europese begrotingsonderhandelingen: “Europa kan zich nu gaan richten op banen, groei en welvaart voor alle Europeanen”.
Maar kijken wij naar de huidige sociaaleconomische toestand van Nederland, dan is het maar de vraag of zomaar weer nieuw beleid ons land beter zal maken. De sturende en organiserende kracht van de overheid is een heel groot vraagteken geworden.
De problemen in cruciale sectoren van de staat, zoals de rechterlijke macht, het onderwijs, de financiële wereld, de zorg en de woningmarkt, zijn van dien aard dat de moderne veronderstelling van de overheid als exclusieve corrector van maatschappelijke onevenwicht veel geloofwaardigheid en geldigheid heeft verloren. De geruststellende logica dat overheidsbeleid weeffouten herstelt en het functioneren van de samenleving verbetert gaat eigenlijk niet meer op.
De overheid lijkt eerder de veroorzaker dan de hersteller van maatschappelijke onevenwicht te zijn geworden. Om zo maar twee voorbeelden van de afgelopen week te geven: de collectieve grieven van de rechterlijke macht (tot aan de Hoge Raad) over ongehoorde beleidsdruk en politisering vanuit Den Haag en de administratieve chaos bij alle Nederlandse ziekenhuizen als gevolg van ingrijpende veranderingen die vorig jaar zijn ingevoerd. Het zijn indicaties dat de beproefde democratische methode van beleid op basis van partijpolitiek niet meer werkt.
We leven in een tijd waarin de illusie van een neoliberale technocratie in haar volle omvang aan het licht gekomen is. De eindtwintigste-eeuwse idylle van de horizontale samenleving waarin hiërarchie en polderarrangementen moesten worden doorbroken via privatiseringen en liberaliseringen dreigt uit te lopen op een vroegeenentwintigste-eeuwse nachtmerrie van institutionele wanorde.
Was de overheid een private onderneming, dan zou zij al vele malen failliet zijn gegaan. Het is slechts de comfortabele influx van belastinggeld die haar telkens redt uit wéér een mislukte reorganisatie – zou ooit dat mammoetonderzoek verricht worden naar de kosten van al die honderden reorganisaties bij de overheid sinds de jaren zeventig, de omvang ervan zal niet te bevroeden zijn. De overheid acht zich veilig vanwege haar belastingmonopolie, maar zoals Han van der Horst eerder aangaf , er zijn genoeg voorbeelden in de geschiedenis te vinden waarin burgers dat monopolie zijn gaan omzeilen als gevolg van ongeloofwaardig bestuur.
Democratie als vertaling van de volkswil Het merkwaardige is dat tegenover de door- en doorgereorganiseerde samenleving een vastgeroest politiek systeem bestaat. Maurice de Hond heeft al vaker benadrukt dat “Nederland van alle normale democratische landen in de wereld vermoedelijk het land [is] waarbij de kiezer via verkiezingen het minste directe invloed heeft.” Bijvoorbeeld: een Eerste Kamer die getrapt wordt gekozen (al tot grote ongenoegen van Thorbecke) en ministers die worden benoemd uit de coterie van de formateur. Met de mislukte pogingen van D66 haar kroonjuwelen te slijten nog vers in het geheugen, is het bijna honderd jaar geleden sinds de laatste grote verandering van ons democratisch stelsel heeft plaatsgevonden: het algemeen kiesrecht in 1919.
Een merkwaardig beeld van het Nederlandse politieke landschap doemt zo op: tegenover de geëxplodeerde wirwar aan beleidsmaatregelen staat een eigenlijk heel statische vertegenwoordigende democratie.
De vraag is hoe deze paradoxale situatie ontstaan is. Hoe is te verklaren dat er al decennialang niets meer aan het politieke systeem zelf wordt gedaan, terwijl het maatschappelijke bouwwerk ontelbare malen gereorganiseerd is?
Het makkelijke antwoord ligt in het constitutionele recht: het is eenvoudigweg erg moeilijk om staatsrechtelijke veranderingen door te voeren vanwege de bijzondere parlementaire meerderheden die behaald moeten worden en dat twee maal (voor en na verkiezingen).
Een interessanter antwoord is sociaalpsychologisch van aard: uiteindelijk is de animo bij de gevestigde politieke orde om veranderingen daadwerkelijk door te voeren te gering. Het vertegenwoordigende democratische systeem geeft politici het beste van twee werelden: een grote vrijheid beleid te maken omkranst met de legitimatie verkozen te zijn door het volk. Voor een beroepspoliticus is dat prima zo.
Dit idee van de representatieve democratie zorgt voor een staatsrechtelijke patstelling. Democratie in onze beleving gaat over politici die op basis van het publieke belang goede daden verrichten. Het volk kiest politici op basis van partijpolitieke programma’s en zij die gekozen worden dienen die plannen dan uit te voeren. En omdat 16 miljoen burgers niet tegelijk aan de knoppen kunnen zitten en ook een eigen leven te bestieren hebben, is er een overheid die beleid maakt. En dat vinden de meesten van ons best zo. Bij de volgende verkiezingen zijn er weer nieuwe kansen.
Democratie in onze opvatting is dus eigenlijk een methode: een politiek vertalingssysteem van de volkswil. Zo staat het ook in de meeste politicologische en bestuurskundige handboeken. Het wordt meestal het input-output model van politiek genoemd, met als geestelijk vader de Amerikaanse politicoloog David Easton. Het volk stelt zijn eisen en politici maken het beleid.
Ook in de praktijk werkt het zo: eens in de zoveel tijd gaan we naar de stembus met daaraan voorafgaand een campagne waarbij politici op TV beloften doen en strijden om de sympathie van de kiezer. En na verkiezingen en formatie is het aan de media en het parlement om kritisch te rapporteren over de stand van zaken van al dat nieuwe beleid. Gaat het niet goed, dan volgen weer nieuwe verkiezingen, makkelijk zat.
Democratie als representatie van de wil van de kiezers is een stoplap geworden. Op de laatste verkiezingsavond vond Rutte dat de kiezer had laten zien de VVD te willen als crisismanager. Maar ook Samsom legde dat verband: hij vond juist dat de spectaculaire comeback van de PvdA een electorale afwijzing van het liberale afbraakbeleid betekende.
Na het smeden van Rutte II werd de kiezer nog een keer te voorschijn getoverd: die zou nu opeens schoon genoeg hebben van de felle links-rechtsstrijd uit de campagne – hoewel zij natuurlijk door de spindoctors van de VVD en PvdA zelf gefabriceerd was. Het regeerakkoord was volgens Rutte en Samsom “onze zoektocht naar het beste van twee werelden.
Zoeken politici naar legitimatie voor hun handelen dan refereren zij dus maar al te makkelijk aan de wil van de kiezer. En ook al is die volkswil allesbehalve eenduidig, de verleiding om beleid ermee te legitimeren blijkt keer op keer te groot.
Kloof tussen burger en bestuur Het breed gedragen beeld van democratie als een vertalingsmechanisme voor beleid op basis van electorale wensen geeft steeds weer nieuwe vrijbrieven aan de politieke elite voor grootschalige experimenten zoals wij die de afgelopen decennia hebben gezien.
Democratie op deze manier leidt tot een kat-en-muis-spel tussen volk en politici alwaar beloften worden gedaan, besproken, gewogen en gebroken (zie bv. de ophef over de inkomensafhankelijke zorgpremie en nu over de extra belastingen voor ouderen). Het landsbestuur wordt beheerst door een systematische korte-termijndynamiek die funest is voor de maatschappelijke stabiliteit.
De kloof tussen burger en bestuur – als geen ander geagendeerd door Pim Fortuyn – is de hedendaagse metafoor om de inherente teleurstellingen in dat kat-en-muisspel te beschrijven. Fortuyns belofte ‘Ik zeg wat ik denk, en doe wat ik zeg’ was de perfect gekozen suggestie die teleurstelling eens en voor altijd op te lossen: met een stem op Fortuyn wist je wél wat je zou krijgen. Zo bezien is het populisme alleen maar de radicale variant van een breed geaccepteerd beeld van politiek: dat beleid zo dicht mogelijk bij de volkswil moet liggen.
Een roep om democratische vernieuwing is doorgaans een pleidooi de kloof tussen burger en bestuur te verkleinen. Dat kan aan de inputkant of aan de outputkant van het politieke systeem. Dus of het volk moet meer te zeggen krijgen (via een referendum bv.) of er dienen politici op te staan die hun beleid beter op het volk afstemmen (à la Fortuyn).
Voor politici zelf is het natuurlijk veel eenvoudiger zichzelf te presenteren als een populist dan als voorvechter voor daadwerkelijk meer politieke inspraak van de burger. Politici hebben weinig belang bij een daadwerkelijke verkleining van de kloof aan de inputkant, want zij zou leiden tot een beknotting van hun macht.
Democratische vernieuwing begint bij politiek bestuur Elke zinnige poging tot democratische vernieuwing moet mijns inziens beginnen bij het relativeren van het idee dat politiek niets meer dan een beleidsmatig vertalingssysteem van de noden en wensen van het volk is. Natuurlijk bestaat de representatieve democratie gedeeltelijk uit een adequate afstemming tussen de volkswil en politiek beleid. Democratie is immers in het leven geroepen door de burgerij om haar zaakjes goed te laten regelen.
Maar politiek is maar ten dele beleid, het merendeel is bestuur. Politiek als bestuur gaat erover dat instituties intern hun werk goed kunnen doen, dat zij met elkaar samenwerken en elkaar controleren. Als er één probleem zichtbaar geworden is de afgelopen paar decennia, dan is dat wel dat het toenemende gebrek aan stabiele instituties en hun onderlinge samenhang op basis van een (poging tot een) maatschappijvisie. De organisatorische problemen van woningbouwcorporaties, zorginstellingen en scholen zijn het gevolg van voortdurende reorganisaties op basis van het principe dat nieuw beleid nodig was in het belang van de samenleving.
Burgers hebben geen behoefte aan politici met goede intenties en veel ambities, maar aan politici met ervaring en een lange adem. Waartoe een focus op de korte termijn kan leiden laat het ontbreken van een Europese instantie zien die de uitgaven van het Europese noodfonds zou moeten controleren. Zelfs een geldbedrag van 188 miljard euro is blijkbaar niet voldoende geweest om het animo bij de verantwoordelijke beleidsmakers te wekken een dergelijke onmisbare controletaak te institutionaliseren. Bij een plichtsverzaking van die omvang is onze binnenlandse discussie over aanscherping van toezicht een lachertje.
Politieke bestuurders schieten simpelweg tekort in het organiseren van de samenleving. Veel meer aandacht voor deze bestuurlijke kant van de politiek, naast de belangenvertalende beleidskant van de politiek, is een absolute noodzaak voor welke democratische vernieuwing dan ook.
Volg Gerard Drosterij ook op Twitter
Op de avond dat het kabinet Rutte II 100 dagen aan de macht is, debatteren we over de vraag hoe dit kabinet bevalt. Is dit een goede coalitie na jaren van polarisatie? Of een recept voor maatschappelijke onvrede? We gaan in gesprek met opiniepeiler Maurice de Hond, fervent pleitbezorger van meer democratie. Lees hierover zijn opiniestuk. En verder politiek filosoof Gerard Drosterij, politiek historicus Ewout Klei en Josien Pieterse (directeur Netwerk Democratie). Meer informatie? Kijk hier.
Lees ook het artikel van Ewout Klei: Is het democratisch tekort onvermijdelijk

Meer over:

politiek, opinie
Delen:

Praat mee

onze spelregels.

avatar
0/1500
Bedankt voor je reactie! De redactie controleert of je bericht voldoet aan de spelregels. Het kan even duren voordat het zichtbaar is.