Waar het geld zit, zit blijkbaar ook de sterkste lobby
Meer gemeenschapsgeld uitgeven dan er binnenkomt. Rechts Nederland vond daar in de jaren zeventig een mooi woord voor: potverteren. Linkse partijen zouden meer geld uitgeven en zo kwam de bodem van de staatskas in zicht. In de beeldvorming maakte vooral het linkse kabinet Den Uyl (1973-1977) zich hieraan schuldig. Maar in werkelijkheid waren het CDA en VVD die samen in het eerste kabinet Van Agt (1977-1981) het absolute uitgavenrecord op hun naam schreven.
Potverteren? De bodem van de staatskas in zicht laten komen? Het merkwaardige is dat veel economen vooral naar de overheidsuitgaven kijken. Minstens zo belangrijk zijn de inkomsten die de overheid genereert. In ons land groeit de private rijkdom, maken grote bedrijven meer winst en neemt de vermogensongelijkheid toe. Toch houden de regeringspartijen vast aan het dogma van lastenverlichting, zeker als het gaat om mensen met veel eigen vermogen en om multinationals. Waar het geld zit, zit blijkbaar ook de sterkste lobby. Zo krijgt ons land steeds meer kapitalistische trekken.
Dat de VVD hiermee weg komt, valt nog enigszins te begrijpen. Maar hoe lang kan het netwerk rond Rutte zich met goed fatsoen nog een ‘volkspartij’ noemen? Nog problematischer vind ik het huidige regeringsbeleid echter voor de geloofwaardigheid van CDA, D66 en ChristenUnie.
CDA en ChristenUnie blijven mooie abstracte stukken schrijven over het zogeheten ‘christelijk-sociaal denken’. Maar in de praktijk werken ze mee aan het vergroten van zowel private rijkdom als publieke armoede. Buma noemt dit verhullend ‘een kleinere overheid’ maar feitelijk gaat het over het blijvend versoberen van sociale voorzieningen en publieke goederen. Ik ben benieuwd wanneer het christelijk-sociaal denken – feitelijk is dit een gematigd progressieve ideologie die publieke gerechtigheid verkiest boven liefdadigheid – zich ook gaat vertalen in christelijk-sociale politieke keuzes.
En dan D66. Ik kan me niet voorstellen dat de regenjas-revolutie van Hans van Mierlo in 1966 naast een complete ontzuiling ook tot ontzieling van de maatschappij zou moeten leiden, waarbij vrijheid louter het ideaal is van autonomie voor mensen die levensmoe zijn. Zonder gelijke kansen op sociaaleconomisch niveau en een gezonde publieke sector is vrijheid een utopie. Als we het tenminste eens zijn dat vrijheid ook een materiële kant heeft en geen privilege is voor een elite, en dat vrijheid toebehoort aan allen die zich in Nederland bevinden. Sterker nog: allen die op aarde wonen, inclusief de nog komende generaties.
Ik dwaal nu af van mijn oorspronkelijke thema: potverteren. Wie zonder economische onderbouwing 1,4 miljard weggeeft aan multinationals en wie de vermogensbelasting verlaagt in een land waarin de vermogensverschillen toenemen, is wat mij betreft de echte kampioen potverteren. De bodem van de geldpot komt niet alleen in zicht door geld aan verkeerde doelen uit te geven, maar ook door te weigeren het geld op te halen op die plekken in de maatschappij waar het zich torenhoog ophoopt in private handen. Laat je niks wijs maken: het potverteren door de overheid is vooral een rechtse hobby.