Logo Joop
De opiniesite van BNNVARA met actueel nieuws en uitgesproken meningen

Sociaaldemocraten zijn socialisten

  •  
24-05-2013
  •  
leestijd 8 minuten
  •  
953 keer bekeken
  •  
BNNVARA fallback image
De kunstmatige en historisch nogal ongefundeerde tweedeling tussen socialisme en sociaaldemocratie is vooral iets van de laatste decennia
Donderdag werd de SPD 150 jaar. En dat werd groot gevierd in Leipzig met 1600 gasten uit tachtig landen. De bondspresident, Joachim Gauck, was er. De bondskanselier, Angela Merkel, was er. De Franse president, François Hollande, was er. En nog veel meer voorname mensen waren gekomen. Het werd vast en zeker geen revolutionaire boel in Leipzig.
Sociaaldemocratie Hoewel er alle reden is om de geschiedenis van de partij op 23 mei 1863 te laten beginnen, heette ze toen nog niet zo. Ferdinand Lasalle richtte de Allgemeiner Deutsche Arbeiterverein (ADAV) op. In 1869 kreeg die concurrentie van de nieuwe Sozialdemokratische Arbeiterpartei Deutschlands (SDAP), die door August Bebel en Wilhelm Liebknecht werd gesticht. In 1875 verenigden de beide partijen in Gotha zich tot de Sozialistische Arbeiterpartei Deutschlands (SAPD). Nadat de beruchte socialistenwetten van Bismarck in 1890 afgeschaft waren, koos de partij de naam die ze tot op de dag van heden heeft: Sozialdemokratische Partei Deutschlands (SPD).
Het gaat me nu niet om de geschiedenis van de SPD, maar om de afwisseling van de termen socialisme en sociaaldemocratie. Er wordt tegenwoordig nog wel eens gezegd dat sociaaldemocratie iets héél anders is dan socialisme. Socialisme is dan iets van vroeger en doet denken aan het revolutionaire marxisme en ook wel aan een houding die eigenlijk alles van de staat en van socialisatie verwacht. Sociaaldemocratie is dan de veel pragmatischer houding die bij de moderne, democratische welzijnsstaat past.
Als het om Duitsland gaat, wordt de scheidslijn dan nog wel eens bij het Godesberger Programm van 1959 gelegd, toen de SPD verklaarde niet zozeer een socialistische arbeiderspartij te willen zijn, als wel een democratisch socialistische volkspartij die de markteconomie aanvaardde. In Nederland wordt wel eens gedacht aan het programma van de SDAP uit 1937, waarvan de meer praktische instelling achteraf gezien ook de weg naar de oprichting van de PvdA in 1946 baande.
Ideologische verschuivingen Nu lijkt het me zeker juist dat men een ideologische verschuiving waar kan nemen. Het oude marxistische verleden noemt men dan socialistisch, het meer pragmatische heden sociaaldemocratisch. En het is zonder meer waar dat er ideologisch heel veel veranderd is. Overigens ligt het daarbij nog tamelijk ingewikkeld. Bij socialisme denken mensen nog wel eens aan een politieke houding die alles van de staat verwacht, etatisme dus, terwijl het oude marxisme toch echt uitging van het afsterven van de staat en daar dus uiteindelijk helemaal niets van verwachtte. Maar het is uiteraard juist om diverse ideologische stadia in de geschiedenis van de sociaaldemocratie te onderscheiden. Ik betwijfel echter of de tegenstelling tussen socialisme en sociaaldemocratie die tegenwoordig vaak gemaakt wordt, wel zo vruchtbaar is.
We zien het al aan de SPD. Al in 1869 noemde een van de twee voorlopers zich sociaaldemocratisch. En sinds 1890 doet de partij dat weer. In Nederland werd in 1894 in Zwolle door Pieter Jelles Troelstra en elf andere lieden de SDAP opgericht: de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij dus. En die partij was bedoeld als een alternatief voor de Sociaal-Democratische Bond van Ferdinand Domela Nieuwenhuis uit 1882.
Kortom, socialisten noemden zich vanouds sociaaldemocraten, ook in het meer revolutionaire marxistische stadium, en dan is het wat vreemd om sociaaldemocratie ineens te gaan gebruiken als de aanduiding voor een nieuwere, meer marktgeoriënteerde fase waarin het oude socialisme overboord werd gezet. Nee, sociaaldemocraten hebben zich altijd als socialisten beschouwd. Wel kan men misschien zeggen dat de toevoeging van dat democratische element destijds al een nadere kwalificatie aan het socialisme meegaf. Zoals bekend, waren er in de negentiende eeuw heel veel verschillende socialistische ideeën en stromingen. Men kan het er het grote zesdelig standaardwerk van H.P.G Quack, De socialisten. Personen en stelsels (1875-1897), op naslaan.
Liberale, christelijke en socialistische democraten De toevoeging democratisch werd in diverse politieke stromingen gebruikt. Het betekent naar mijn idee dat men zich richtte op deelname aan de parlementaire strijd en dat men daarbinnen het streven naar meer democratie steunde, dat vooral tot uiting kwam in pogingen het kiesrecht uit te breiden, zodat uiteindelijk het algemeen kiesrecht bereikt zou worden.
Zo had je binnen het liberalisme de vrijzinnig-democraten. Het liberalisme, we weten het allen, is een voordemocratische politieke richting die naar meer constitutionele vrijheden streefde en die vaak ook al snel bereikte, althans in Nederland, maar niet alle liberalen waren voor al te vergaande experimenten met democratie, ook al lag die gedachte in feite vrij logisch in het streven naar meer vrijheden voor alle leden van het volk besloten. Maar liberalen die meer haast met democratie en kiesrecht wilden maken, noemden zich dus liberaal-democraten of vrijzinnig-democraten. (Vrijzinnig was gewoon het Nederlandse purisme voor liberaal en had politiek in feite geen andere betekenis – leuk voor GroenLinks dat zich nu ook vrijzinnig noemt.)
Ook binnen de antirevolutionaire (of christelijk-historische) richting en de katholieke politiek had je personen die naar meer democratie streefden. Dat was overigens aanvankelijk een minderheid en die noemden zich dan christelijke democraten of christendemocraten. Herman Schaepman, die binnen de groep van katholieke Kamerleden een buitenbeentje was, behoorde er toe. Abraham Kuyper beschouwde zich ook expliciet als christendemocraat. Christendemocratie lijkt in Europees verband vooral de aanduiding voor meer progressieve katholieke politieke stroming die naar meer politieke rechten voor alle leden van het volk streefde, maar het begrip werd dus ook wel door protestanten gebruikt, wat nog makkelijker werd toen in de Bondsrepubliek het katholieke Zentrum in de praktijk door de CDU, waartoe ook veel protestanten toetraden, afgelost werd. (Het begrip “christelijke politiek” is in Nederland trouwens kort na 1900, tijdens het optreden van het kabinet-Kuyper, ontstaan. Daarvoor onderscheidde men gewoon antirevolutionairen of christelijk-historischen – dat was hetzelfde – en katholieken en zag men geen reden daar één stroming in te zien. En de aantrekkingskracht van het idee nam vooral na invoering van het algemeen kiesrecht ook al snel weer af.)
Welnu, zoals je liberalen, katholieken en antirevolutionairen had die democraten waren, had je ook socialisten die dat waren, zij het vanuit een wat andere invalshoek. Bij socialisten lag dat soms wat moeilijk omdat de houding ten opzichte van het parlementaire, burgerlijke systeem tweeslachtig was. Men wilde het hele systeem vervangen en tegelijk toch meedoen. Terwijl het streven bij de eerste drie genoemde groeperingen neerkwam op een progressieve opstelling vanuit het bestaande systeem, was het bij socialisten eerder een concessie aan het bestaande systeem van buitenaf. Maar het is zonder meer waar dat socialisten uit waren op uitbreiding van het kiesrecht en daar ook actief voor streden.
Recent Het lijkt mij dat de kunstmatige en historisch nogal ongefundeerde tweedeling tussen socialisme en sociaaldemocratie vooral iets van de laatste decennia is. De PvdA, die voortkwam uit een sociaaldemocratische, een liberaal-democratische en een christendemocratische partij – de SDAP uit 1894, de VDB (Vrijzinnig-Democratische Bond) uit 1901 en de CDU (Christelijk-Democratische Unie) uit 1926, alle drie met de kenmerkende D in de naam – sprak in 1947 in het beginselprogramma nog onbekommerd uit: “De Partij stelt zich ten doel de verwezenlijking van een democratisch-socialistische maatschappij.” Het woord socialisme was bepaald niet taboe, maar de verwijzing naar democratie vond men ook belangrijk. Uitgerekend een groep “rechtse” PvdA’ers – althans in sommiger ogen rechts – richtte in 1970 een politieke partij op die zich Democratisch-Socialisten 1970 (DS’70) en noemde. Willem Drees sr., die na enige aarzeling lid van de partij van zijn zoon werd, had als bezwaar tegen de PvdA dat die het socialisme op zou hebben gegeven. Joop den Uyl, herinner ik me, werd altijd wat kregelig als men een onderscheid tussen sociaaldemocratie en socialisme probeerde te maken. Voor hem was dat hetzelfde.
Ik denk dat het onderscheid na de val van de Muur echt furore heeft gemaakt, al diende de tendens zich al iets eerder aan (anders had Den Uyl, voor die tijd overleden, er niet op kunnen reageren). Typerend heb ik altijd het verschil gevonden tussen de eerste en de tweede druk van het bekende boek De ideologische driehoek, al weet ik niet helemaal zeker of dat terecht is. In de eerste druk uit 1989 heette het hoofdstuk van Percy B. Lehning nog onbekommerd ‘Socialisten tussen plan en macht”. In de tweede druk uit 1996 was dat ineens vervangen door een verhaal van Piet de Rooy dat “De sociaal-democratische passie voor politiek” heette. Maar het kan toeval zijn. De Rooy ving immers nog wel aan met de woorden: “Misschien wel het meest kenmerkend voor socialisten is hun passie voor politiek”, al luidt de laatste zin dan weer: “In alle verdeeldheid zou dit wel eens voorlopig de koers van de sociaal-democratie kunnen worden: een ingenieurssocialisme zonder socialisme.” (Jos de Beus en Jacques van Doorn schreven overigens over de liberalen en de confessionelen.)
Na de val van de Muur herinnerde men zich ineens dat in voormalig Oost-Europa ook over socialisme werd gesproken. Maar voorheen wisten we ook best dat de grote partij in de DDR de SED (Sozialistische Einheitspartei Deutschlands) heette. We trokken er ons niets van aan en noemden dat communisme, ook als men het zelf vaak socialisme noemde. Het onderscheid dat met de Russische revolutie van 1917 tot uiting was gekomen, werd zo goed duidelijk gemaakt. En juist tussen socialisten en communisten in die zin was de vijandschap vaak groot. De Communistische Partij van Nederland (CPN) werd in 1909 overigens ook nog opgericht onder de naam Sociaal-Democratische Partij (SDP).
Ik heb het nieuwe onderscheid altijd onhandig gevonden. Natuurlijk is hedendaags socialisme iets heel anders dan de sociaaldemocratie van honderd of honderdvijftig jaar geleden, maar hedendaagse liberalen en de christendemocraten lijken ook niet op vrijzinnige, katholieke, antirevolutionaire of christelijk-historische geestverwanten uit die tijd. Alle stromingen ontwikkelen zich. Als socialisten zich sociaaldemocraten noemen, sluiten ze aan bij hun eigen geschiedenis, maar het is wat merkwaardig als ze de historische uitwisselbaarheid met het op zich misschien iets bredere begrip socialisme opgeven. Het is toch net alsof ze zich wat voor hun eigen geschiedenis schamen.
Een echte socialist Bij de SPD sprak donderdag trouwens nog wel een echte socialist, die ook president van de Franse republiek is, de Duitse sociaaldemocraten bij hun honderdvijftigste verjaardag toe. In Frankrijk is men altijd onbekommerd over socialisme blijven spreken. Toen er poosje geleden een symposium werd gehouden werd over de staat van de sociaaldemocratie in Frankrijk, werd dan ook terstond bij aanvang opgemerkt dat de titel onjuist was. Sociaaldemocratie schijnt in Frankrijk vanouds echt een afzonderlijke stroming aan te duiden, die niet identiek is aan het socialisme dat op dat van de SPD of PvdA lijkt. Maar het is misschien typerend dat de organisatoren – onder meer de Wiardi Beckman Stichting – de voor de hand liggende term zo opzichtig vermeden.

Meer over:

politiek, opinie
Delen:

Praat mee

onze spelregels.

avatar
0/1500
Bedankt voor je reactie! De redactie controleert of je bericht voldoet aan de spelregels. Het kan even duren voordat het zichtbaar is.